Door Sandra Parthie

Disruptie, transitie, transformatie, herstructurering: we leven in “interessante tijden”, zoveel is duidelijk. Verschillende megatrends buitelen over elkaar heen en doen de Europese burger duizelen: klimaatverandering en de noodzaak om onze economie koolstofvrij te maken, digitalisering en de noodzaak om anders te gaan werken, deglobalisering en de noodzaak om economisch relevant te blijven.

In de industrie wordt de concurrentie steeds feller en steeds mondialer. Europeanen zijn er al geruime tijd aan gewend om op wereldniveau de scepter te zwaaien, voorop te lopen bij technologische ontwikkelingen en te profiteren van een steeds hoger niveau van sociaal en economisch welzijn. Al deze “zekerheden” komen nu echter op de helling te staan. Europa loopt het risico om in een door China en de VS gedomineerde nieuwe wereldorde af te zakken naar de derde plek.

“Hoe erg is dat?” zullen sommigen zich misschien afvragen. Nou, dat is behoorlijk erg. Europa heeft zelf immers nauwelijks natuurlijke hulpbronnen en eeuwenlang hebben onze economie en ons maatschappelijk welbevinden geprofiteerd van de internationale handel en van de mogelijkheid om grondstoffen te verwerven en te gebruiken, van zilver tot specerijen, olie en gas. Europa heeft vaak de baas gespeeld over zijn handelspartners en de handelsregels en -normen naar zijn hand gezet. Het heeft dit kunnen doen omdat het marktmacht had, een sterke concurrentiepositie en innovatief vermogen.

Maar inmiddels liggen de kaarten anders. Hoewel de EU werkt aan de voltooiing van haar interne markt, zijn er nog veel interne obstakels en veel nationale belangen die het proces vertragen. En terwijl de lidstaten met elkaar in de clinch liggen over de details van de regelgeving, neemt de marktmacht van de EU af, vooral ten opzichte van Azië. Tegen 2030 zal naar verwachting maar liefst 85 % van de economische groei buiten de EU plaatsvinden. Dat wil zeggen op markten en volgens regels en normen van andere landen, die geen boodschap hebben aan Europese waarden op het gebied van sociale bescherming, werknemersrechten, sociale dialoog, arbeidsvoorwaarden en milieunormen. Dat wil ook zeggen dat het voor Europese bedrijven en ondernemers lastiger wordt om toegang te krijgen tot onmisbare hulpbronnen. Niet alleen omdat de wereldwijde vraag naar — en dus ook de concurrentiestrijd om — deze hulpbronnen toeneemt, maar ook omdat er steeds vaker naar protectionisme en dwang- of vergeldingsmaatregelen tegen landen, bedrijven en economieën wordt gegrepen. Al deze ontwikkelingen zijn van invloed op de toegang tot de hulpbronnen, zoals zeldzame aardmetalen en grondstoffen, die onze verwerkende industrie nodig heeft om te kunnen functioneren en hoogwaardige werkgelegenheid te kunnen bieden.

Pleiten voor strategische “autonomie” gaat dit probleem niet oplossen. Wie protectionisme propageert en naar economische zelfredzaamheid streeft, zit op een dood spoor. Europa kan niet autonoom zijn omdat het niet over voldoende hulpbronnen beschikt en moet zich dan ook blijven inzetten voor een goed functionerend internationaal handelsstelsel.

Los daarvan heeft het behoefte aan een strategie om uit de impasse te raken. Europa moet waar mogelijk zijn eenzijdige afhankelijkheid verminderen, zijn grondstofintensieve consumptie- en productiepatronen veranderen, zijn verwerkingscapaciteit vergroten en investeren in de ontwikkeling van productiefaciliteiten in toekomstgerichte sectoren. Dit geldt met name voor hoogwaardige goederen: het is van essentieel belang dat de EU hiervoor haar technologisch en innovatiepotentieel op peil houdt.

Duurzaamheid en klimaatneutraliteit zijn dan ook terecht de nieuwe leidende beginselen voor onze economische activiteiten. Een belangrijke factor die van invloed is op het concurrentievermogen van Europa is energie, of liever de productiewijze en de prijs ervan. De recente stijging van de energieprijzen houdt de gemoederen momenteel erg bezig en bezorgt zowel particuliere huishoudens als het bedrijfsleven en de politiek veel hoofdbrekens. De geschiedenis leert ons ook dat dit verontrustende geopolitieke implicaties kan hebben. Europa is voor zijn energievoorziening nog steeds sterk afhankelijk van externe producenten. Als hierin verandering wordt gebracht, zal dat onze economie in velerlei opzichten ten goede komen: investeringen in hernieuwbare energiebronnen en een gedecentraliseerde energievoorziening zullen de Europese industrie een impuls geven, de CO2-uitstoot terugdringen, de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen met hun sterk schommelende prijzen verminderen en op lange termijn tot lagere energieprijzen leiden. Dit moet dan ook boven aan de Europese beleidsagenda staan.

Anderzijds is het zo dat Europa geen monolithisch blok is. Het vermogen om zich aan te passen aan deze nieuwe behoeften en om te gaan met disruptieve factoren verschilt dan ook sterk van regio tot regio en van lidstaat tot lidstaat. De transitie vergt investeringen in onderzoek en innovatie, in infrastructuur, in het aantrekken van bedrijven, in gunstige productie- en verwerkingscondities voor bedrijven, in nieuwe technologieën en materialen. Maar ook in steunmaatregelen voor werknemers in sectoren die worden getroffen door herstructurering en in onderwijs, vaardigheidstraining en omscholing.

Niet alle lidstaten zijn daarvoor even goed toegerust. Bovendien heeft de pandemie de ongelijkheid tussen de lidstaten nog vergroot en hebben regeringen heel verschillende taken- en prioriteitenlijstjes. Deze verschillen mogen het zicht van de politieke leiders echter niet vertroebelen: klimaatverandering wacht niet tot de volgende verkiezingen, er zijn financiële middelen beschikbaar voor digitale en groene investeringen, en verbetering van de capaciteiten en governance van overheidsdiensten vergt geen bovenaardse krachten, maar is een kwestie van politieke wil. Burgers zijn zich bewust van de structurele veranderingen die zich momenteel voltrekken. Om draagvlak te creëren voor de beleidsmaatregelen die deze veranderingen in goede banen moeten leiden, is breed overleg en uitgebreide communicatie nodig, vooral met de sociale partners en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld.

Sandra Parthie is directeur van het Brusselse kantoor van het Duits Economisch Instituut. Ze is lid van de groep Werkgevers van het Europees Economisch en Sociaal Comité en rapporteur voor het EESC-advies over industriële ecosystemen, strategische autonomie en welzijn, getiteld “Hoe kunnen de bestaande industriële ecosystemen bijdragen aan de strategische autonomie van de EU en het welzijn van Europeanen?