Concurrentievermogen is het voorbije jaar boven aan de Europese beleidsagenda komen te staan. Niemand kan het belang ervan voor de toekomst van de EU negeren.
Concurrentievermogen stond centraal in de jaarlijkse toespraak over de Staat van de Unie die Commissievoorzitter Ursula von der Leyen in september vorig jaar voor het Europees Parlement hield. Von der Leyen beloofde het nodige te zullen doen om het concurrentievoordeel van Europa te verdedigen.
Europese bedrijven hebben moeite om geschoolde arbeidskrachten te vinden, de regelgeving voor belangrijke sectoren is strenger dan in concurrerende landen als de Verenigde Staten en China, er wordt minder geïnvesteerd in onderzoek en ontwikkeling en de fysieke en digitale infrastructuur vormt een belemmering voor handel en economische groei. Deze problemen zijn bekend en zijn in meerdere studies gedocumenteerd.
Von der Leyen heeft Mario Draghi, voormalig hoofd van de Europese Centrale Bank, opgedragen concrete voorstellen te doen over hoe het concurrentievermogen van de EU kan worden verbeterd. Dat is een goede zaak. Goede ideeën zullen echter niet volstaan. Er is ook politieke wil nodig en het politieke vermogen om de voorstellen uit te voeren.
De EU streeft ernaar haar veerkracht en invloed in de wereld te vergroten, maar verliest het concurrentievermogen dat nodig is om dit doel te bereiken. Het aandeel van de EU in de wereldeconomie zal naar verwachting gestaag dalen van bijna 15 % tot slechts 9 % in 2050.
Derhalve is het absoluut noodzakelijk de productiviteit en het concurrentievermogen van de EU te verbeteren. Daartoe heeft de EU een toekomstgerichte, duidelijk omschreven en gecoördineerde agenda voor het concurrentievermogen nodig, in overeenstemming met de beginselen van de eengemaakte markt en de sociale markteconomie, die de welvaart van bedrijven en werknemers bevordert. Dit zal hun vermogen om te innoveren, te investeren, handel te drijven en te concurreren op de wereldmarkt vergroten, ten behoeve van het algemeen welzijn, en het zal de transitie naar klimaatneutraliteit bevorderen. Dit is niet alleen van essentieel belang om toekomstige welvaart, innovatie, investeringen, handel en groei te waarborgen, maar ook om hoogwaardige banen te scheppen en de levensstandaard te verhogen.
Deze nieuwe impuls wekt dan ook hoge verwachtingen bij het Europese bedrijfsleven, dat erop aandringt het concurrentievermogen in een breder economisch en maatschappelijk langetermijnkader te plaatsen.
Het EESC heeft geprobeerd om de factoren en actoren in kaart te brengen die het concurrentievermogen en de productiviteit op lange termijn beïnvloeden en waarmee in een geïntegreerde visie rekening moet worden gehouden. Het heeft gekeken naar ecosystemen van concurrentievermogen om de Commissie aan te geven welke indicatoren zij verder moet verbeteren of aanvullen.
Bij het beoordelen en oplossen van de problemen lijkt een landgebonden aanpak ten zeerste aangewezen. De Commissie heeft hier in haar twee mededelingen over het concurrentievermogen op lange termijn onvoldoende aandacht aan besteed.
De Commissie heeft een lijst van 17 prestatie-indicatoren opgesteld die jaarlijks moeten worden getoetst aan de 9 concurrentiefactoren die zij heeft vastgesteld. De lidstaten moeten deze echter ook volledig naleven en de Commissie moet over de juiste handhavingsmiddelen beschikken om hen daartoe te verplichten. Dat is waar het EESC om vraagt.
De belangrijkste indicatoren zijn:
- Toegang tot financiering tegen redelijke kosten, maar zonder dat toekomstige generaties daaronder lijden.
- Er moet meer geïnvesteerd worden in openbare diensten en kritieke infrastructuur en deze investeringen moeten beter worden gemeten. In dit verband worden zes evaluatieparameters voorgesteld.
- Op het gebied van onderzoek en innovatie is meer samenwerking cruciaal, zowel publiek/privaat, regionaal als wereldwijd.
- Wat datanetwerken en energie betreft, staan veiligheid, betaalbaarheid en klimaatneutraliteit voorop.
- Op het gebied van de circulaire economie hoeft de rol van de EU niet langer te worden aangetoond, maar moet worden gezorgd voor eerlijke concurrentie tussen de marktdeelnemers.
- Het EU-wetgevingskader inzake digitalisering is baanbrekend op het gebied van connectiviteit, AI, data enz. We moeten de uitdaging aangaan om de menselijke aspecten te verzoenen met de veelbelovende mogelijkheden van de digitale technologie.
- Onderwijs en opleiding moeten kunnen inspelen op demografische en sociologische uitdagingen.
- En tot slot is onze afhankelijkheid op het vlak van strategische autonomie en handel onze zwakte. Bedrijven moeten zich reorganiseren en de EU moet hen een gunstige omgeving bieden die hen in staat stelt deze uitdaging tegemoet te treden.
Met betrekking tot de interne markt herhaalt het EESC met klem dat de lidstaten zich moeten houden aan de regels van het acquis communautaire en de beginselen van de Verdragen. Wegnemen van belemmeringen en echte controle. De lidstaten moeten de politieke wil hebben om uit te voeren wat ze in Brussel hebben onderhandeld en de Commissie moet in staat zijn om over de departementen heen te werken en buiten de hokjes te denken, wat bijdraagt tot meer coherentie. Dat is wat we nodig hebben.
Het kan niet vaak genoeg herhaald worden.
En laten wij in dit verband vertrouwen op Brussel voor de resultaten van de concurrentietoetsen en gebruik maken van regionale industriële clusters op nationaal niveau. We hebben de instrumenten. Laten we ze dan ook gebruiken.
Minder